WERELDVERANTWOORDING DOOR HET OOG VAN EEN
TRAPPIST GISTEREN EN VANDAAG
Zozeer heeft God de wereld liefgehad, dat hij zijn Eniggeboren Zoon heeft gegeven, opdat ieder die in hem gelooft niet verloren zou gaan, maar het eeuwig leven zou bezitten (Joh. 3,16). Als de wereld zo kostbaar is in Gods ogen, dan moet hij dat ook zij in de ogen van al Gods kinderen. Allen moeten er zich verantwoordelijk voor voelen. De Kerk, de gemeenschap van hen die de boodschap van het Mensgeworden Woord hebben ontvangen, bestaat in het hart van de wereld en voor de wereld. Haar zending bestaat erin in de schoot van de wereld een zichtbaar teken te zijn van het heil dat bestemd is voor allen.
De Christelijke monnik is een zoon van de Kerk en deeltdus in die zending. Verlaathij in zekere zin de wereld en zijn oppervlakkige bekommernissen, dan is dat om hem terug te vinden in zijn verhouding tot God. Hij moet dus op een oorspronkelijke en eigen manier in zijn monastiek leven de verantwoordelijkheid incarneren die de Kerk heeft tegenover de wereld waarvoor de Zoon van God zijn leven gegeven heeft.
Een van de manieren waarop de gemeenschap van de gelovigen die verantwoordelijkheid tegenover de wereld uitoefent is de constante confrontatie van diverse culturen en hun samenstellende elementen met de evangelische boodschap. Het is dit procédé, zo oud als het Christendom, dat men vandaag ‘inculturatie’ noemt. Het Christelijk monnikendom is geboren uit een dergelijke ontmoeting tussen de evangelische boodschap over het volmaakte leven en de grote ascetische en spirituele traditie die de culturen uit de oudheid hadden gekend toen zij een zekere graad van spiritualisering hadden bereikt. Zodanig kan men zeggen dat het monnikendom een van de eerste en meest geslaagde vormen van inculturatie is.
Daarom, wanneer men de geschiedenis van het monnikendom bestudeert, geeft men er zich rekenschap van dat telkens als een nieuwe vorm van monastiek leven ontstaat, of telkens als een belangrijke hervorming plaats vindt in het monachisme, dit gebeurd is telkens als monniken en monialen bijzonder aanwezig en aandachtig waren voor de cultuur van hun tijd en zij op nieuwe situaties nieuwe antwoorden gaven die niet alleen golden voor henzelf, maar voor heel de Kerk en heel de Maatschappij.
Zo verging het Cîteaux in de twaalfde eeuw. Dat de hervorming van Cîteaux zulk een succes heeft gekend ligt aan het feit dat zij beantwoordde aan aspiraties en dus aan noden, niet alleen van de Kerk, maar ook van de hele maatschappij van die tijd. Het Cîteaux van de eerste generatie beantwoordde aan een grote geestelijke beweging die ontstaan was uit de Gregoriaanse hervormingen diegekarakteriseerd werd door een verlangen naar terugkeer naar het ideaal van de oerkerk, die bestond uit eenvoud, armoede, communio en affectieve vroomheid. Het Cîteaux van de tweede generatie heeft die hervorming afgebogen toteen enigszinsandere vorm die ingebed lag in de hervormingsbeweging van de maatschappij, kenmerkend voor hetnieuwe tijdperk van de feodaliteit. Op die manier hebben de cisterciënzerkloosters een overwegende rol gespeeld in de opbouw van wat wij nu Europa noemen.
Laten we nu tot het onderwerp van mijn conferentie komen. Iets dergelijks gebeurde met de Strikte Observantie, een fenomeen dat voorafging aan La Trappe en veel verder reikte dan de trappistenhervorming, al heeft die zich dan later met de naam van ‘Trappisten’ vereenzelvigd. De Hervorming van La Trappe, met Abt de Rancé, kende alleszins haar grenzen en stond op bepaalde punten heel ver af van de bekommernissen van de eerste Cisterciënzers. Dat haar succes – zij het nog maarnumeriek – indrukwekkend was, ligt aan het feit dat haar oriëntatie overeenstemde met de geestelijke aspiraties van de tijd, tenminste in Frankrijk en in de landen onder Franse invloed.
We weten allemaal hoe die hervorming de Franse revolutie overleefd heeft en daarna opnieuw tot bloei is gekomen in talrijke stichtingen, dank zij de moed en de ondernemingszin van Dom Augustin de Lestrange en de monniken en monialen die hem gevolgd zijn naar Zwitserland, Rusland, Amerika en vele andere landen van Europa. Tijdens hunomzwervingen leefdedeze cohorte van monniken en monialen zo diep verbonden met de moeilijkheden en bekommernissen van de mensen van hun tijd als men zich maar kan voorstellen. Bijna alle kloosters die zich vandaag ‘trappist’ noemen werden direct of indirect uit deze odyssee geboren.
Dat heeft de Trappisten een zin gegeven voor avontuur die hen blijvend kenmerkt. De stichtingen, zowat overal ter wereld ondernomen tijdens die grote odyssee, evenals het herstel van de kloosters in Frankrijk en in de landen die door de Franse revolutie getroffen waren, werden meestal verwezenlijkt in uiterst precaire situaties. Daardoor kwamende monniken en monialenin contact en communiomet de mensen uit het volk met wie zij het arbeidzaam en armoedig leven deelden.
Die precaire situaties, meer nog dan de stellingnamen van de Rancé in de discussies met Martène over de studies in hetmonastieke leven, hebben er zeker toe bijgedragen dat de Trappisten lange tijd niet veel aandacht geschonken hebben aan wetenschappelijke studies in het monastieke leven.
De stichtingen van de 19e eeuw in de diverse congregaties van de Strikte Observantie, in het bijzonder die van Sept-Fons, werden tot het uiterste gekenmerkt door hun zin voor avontuur. Deze leidde er soms toe een stichting te sluiten om een andere te kunnen openen. Heel vroeg reeds heeft men het belang ingezien van stichtingen buiten Europa, in Noord-Afrika en in Palestina, zelfs ver van Europa in China en Japan. Het was de bedoeling tegelijkertijd bij te dragen tot de ontwikkeling van de lokale Kerken door er het contemplatief leven in te planten, evenals materiële hulpverlening te bieden aan deze streken. Die betrokkenheid in de materiële ontwikkeling, speciaal in de landbouw, vinden we in het bijzonder weer in de stichting van Staouëli in Noord-Afrika.
Toen de drie Congregaties van de Strikte Observantie zich in 1892 verenigden en een nieuwe unie van kloosters vormden die zichzelf de naam gaf van ‘Orde van de Gereformeerde Cisterciënzers of van La Trappe’, ( een naam die sedertdien veranderd werd in ‘Orde der Cisterciënzers van de Strikte Observantie’, nu de officiële naam door onze nieuwe Constituties aan onze Orde gegeven ),kreeg deze nieuw gecreëerde juridische entiteit al gauw een duidelijker identiteit, een beter inzicht in de wijze waarop men stichtingen onderneemt en een capaciteit tot gemeenschappelijk beantwoorden van nieuwe situaties.
Ikweet dat de gebeurtenissen van 1892 op verschillende manieren kunnen geïnterpreteerd worden, maar dat is niet belangrijk voor wat ons hier vandaag bezighoudt. Feit is dat de Heilige Stoel van dan af, in bepaalde documenten, de mooie uitdrukking ‘familia cisterciensis’ begon te gebruiken om het geheel van kloosters aan te duiden die van de cisterciënzerspiritualiteit leefden – een uitdrukking die opnieuw gebruikt wordt op onze dagen. In de schoot van die grote familie begon de groep kloosterszich officieel “Cisterciënzerorde van de Strikte Observantie “ of doorgaans “Trappisten” te noemen. Het onderscheidin Congregaties was juridisch verdwenen en de Orde schonk zichzelf al gauw Constituties, die haar een duidelijke identiteit en een grote cohesie verschaften. Dit maakte het tevens mogelijk gedegen antwoorden te geven op de grote uitdagingen waar de wereld en de Kerk al gauw mee zouden geconfronteerd worden.
De Orde had het geluk , na de terecht zo genoemde ‘observantieoorlog’, enkele grote geestelijke figuren te hebben voortgebracht, die tevens praktische mensen waren . Dezen stelden vast dat de zending van de trappistenkloosters er voor alles in bestond de aanwezigheid van contemplatief gemeenschapsleven in de schoot van de lokale Kerken en van de maatschappij te handhaven of te vestigen. Het is algemeen bekend hoe ten tijde van de wetten van de uitdrijvingin het begin van de twintigste eeuw in Frankrijk, Dom Chautard voor Clemenceau, een ongelovige, de handhaving van de trappistenkloosters verdedigde, niet op grond van hun activiteit op sociaal, caritatief of landbouwkundig gebied, maar omwille van hun roeping als mensen van gebed.
De eerste stichtingen in wat men toen de ‘missielanden’ noemde noodzaakte de Orde zich te situeren tegenover een bepaald type van aanwezigheid in de wereld dat beantwoordde aan wat zij als haar roeping beschouwde.Marianhill, door Mariastern gesticht in Zuid-Afrika een tiental jaren voor het Verenigingskapittel van 1892, was snel omgevormd tot een gemeenschap met een zeer brede missionaire activiteit om te beantwoorden aan de lokale noden. Het Generaal Kapittel werd genoodzaakt deze kwestie te bestuderen. En na enkele bijzondere Reguliere Visitaties werd geoordeeld dat die activiteit, hoe bewonderenswaardig ook, niet beantwoordde aan de eigen roeping van de Orde, zodanig dat Marianhill zich afscheidde van de Orde om haar eigen roeping als autonome Missiecongregatie te volgen. Deze heeft zich ook op bewonderenswaardige manier verder ontwikkeld.
Een dergelijke situatie kwam ook in Congo tot stand enkele jaren later. Een stichting van Westmalle in Bamania, in 1894, aanvaardde een intense missieactiviteit die beantwoordde aan de lokale noden. Na diverse Reguliere Visitaties werd de gemeenschap opgeheven; de priester-monniken, behalve de overste, gingen over tot de gemeenschap van de Missionarissen van het Heilig Hart , terwijl de overste en de lekenbroeders terugkeerden naar Westmalle.
We kunnen ons afvragen of men in beide gevallen ook vandaag tot dezelfde beslissingen zou komen; deze gevallen tonen echter goed aan dat de Orde van de Trappistenvanaf 1892 een homogene en zeer duidelijkevisie hadden op haar specifieke roeping, zowel in de schoot van de grote cisterciënzerfamilie,als in de schoot van de Kerk.
Die identiteit werd nog verstevigd tussen de twee wereldoorlogen, in het bijzonder onder de invloed van Dom Anselm Le Bail, abt van Scourmont, die een hoofdrol speelde in het herontdekken van de Cisterciënzervaders. Hij was eveneens de eerste in de Cisterciënzerorde van de Strikte Observantie die het belang inzag van een degelijke wetenschappelijke vorming, in het bijzonder op het gebied van bijbel en geschiedenis, ten dienste van de geestelijke vorming en van het monastiek leven.
Tussen de tweewereldoorlogen verstevigde de Orde haar geestelijke identiteit evenals het wezen van haar roeping. Toen dan in het begin van de jaren 50 Paus Pius de twaalfde de contemplatieve gemeenschappen uitnodigde oorden van gebed op te richten in de Jonge Kerken ( wat men toen de Derde Wereld noemde ), heeft onze Orde daarop geantwoord niet alleen met animo, maar eveneens met een geest voor avontuur die haar gekenmerkt heeft sedert de Franse revolutie. Van de 171 huizen van monniken en monialen, die vandaag de Cisterciënzerorde van de Strikte Observantie vormen, werd meer dan de helft (91) gesticht na de laatste Wereldoorlog, en het merendeel buiten Europa. Een eerste golf van stichtingen richtte zich op Afrika, daarna een op Latijns Amerika, vervolgens op Azië en Oceanië. Zonder eigenlijke apostolische of sociale missies op zich te nemen, werden deze kloostersover het algemeen ertoe gebracht hun medewerking te verlenen aan de lokale inspanningen tot inculturatie en dikwijls tot het lenigen van materiële noden van de bevolking rondom. Sommige, zoals in Angola, Bosnië, in Algerije en Kongo (ex-Zaïre) werden ertoe genoodzaakt lange tijd oorlogssituaties en armoede met de bevolking rondom te delen. Niet weggaan, al hadden ze er de mogelijkheid toe en de lokale bevolking niet, was dikwijls de voornaamste wijze waarop zij hun verantwoordelijkheid voor die bevolking konden vorm geven. In bepaalde gevallen leidde dit zelfs tot herhaalde vernietiging van het klooster, en in één geval,dat van Tibhirine, tot de uitschakeling van de monniken, die zo het lot deelden van ongeveer tweehonderdduizend Algerijnen, slachtoffers van hetzelfde conflict en dezelfde haat.
In de jaren na de Tweede Wereldoorlog, nog voor de golven van stichtingen waarover ik het zojuist had, kenden de kloosters in de Verenigde Staten een uitzonderlijke toevloed aan roepingen, wat geleid had tot talrijke stichtingen in de Verenigde Staten en enkele in Zuid-Amerika. Een naam die vermelding verdient is natuurlijk die van Thomas Merton. Moeten wij hier zijn invloed op de Orde vermelden, nog meer vermelding verdient de invloed die hij heeft uitgeoefend ( en die in zekere zin de Orde heeft uitgeoefend doorheen hem), op de maatschappij over het algemeen, niet alleen in de Verenigde Staten maar ook elders in de wereld.
Merton was in het klooster getreden op volwassen leeftijd, na enigszins geëngageerd te zijn geweest in de wereld van de literatuur en de politiek. Hij wierp zich geheel in de studie van de traditie van het monachisme en van heel de grote Christelijke spiritualiteit. Hij bevond zich in dat stadium toen hij zijn autobiografie en zijn eerste boeken schreef, die een solide maar heel traditionele spiritualiteit verraden. Verschillende omstandigheden brachten hem in contact met zijn oude vrienden en maakten het hem mogelijk nieuwe vriendschappen op te bouwen in de wereld van de literatuur en de kunst. Ten tijde van Martin Luther King werd hij heel gevoelig voor het lotvan de Zwarten van de Verenigde Staten, als ook voor het onrechtvaardig, zoal niet immoreel karaktervan de oorlog in Vietnam. Voor hem was dit een kwestie van verantwoordelijkheid opnemen tegenover de wereld evenals tegenover het Evangelie, van stellingname als monnik, juist in die kwesties die de Amerikaanse ziel aanvochten. Hij werd ongetwijfeld bekoord en uitgenodigd door vele vrienden om het monastiek leven te verlaten en zich ten diepste te engageren in die uiterst belangrijke strijd. Hij was er zich nochtans steeds bewust van dat zijn eigen roeping erin bestond juist als monnik stelling te nemen in die kwesties, door mee te werken aan de ontwikkeling van een collectief verantwoordelijkheidsgevoel.
Zijn persoonlijke grootheid bestond erin dat hij nooit slaaf is geworden van het beeld dat hij van zichzelf gemaakt had of dat anderen hem toebedeeld hadden.Luchthartig vernielde hij die beelden, als even zovele afgoden, om over te gaan naar nieuwe etappes in zijn zoektocht naar God en naar diens aanwezigheid bij de noden van zijn tijdgenoten. Hij behoorde tot de generatie van hen die, gehoor gevend aan enkele profeten die hen waren voorgegaan, het kapitaal belang van de interreligieuze dialoog voor onze tijd inzagen, samengaand met, of voorafgegaan door een interculturele dialoog. Het is in die context dat hij zijn interesse voor de grote niet-christelijke religieuze tradities heeft ontwikkeld. Het is trouwens tijdens een monastiek pan-aziatisch congres in Bangkok dat hij bij een ongeval om het leven kwam.
Dit brengt me ertoe te spreken over de aanwezigheid van de Trappisten in de schoot van de AIM, een organisme dat meer dan veertig jaar geleden op gang gebracht werd door de Benedictijnse Confederatie, in samenwerking met de grote Cisterciënzerordes, om de kloosters van de Jonge Kerken bij te staan vooral op het gebied van de vorming. Het AIM organiseerde, naast vele andere activiteiten, de grote pan-aziatische monastieke congressen van Bangkok (1968), Bangalore (1974) en Kandy (1977). Die congressen, waar verschillende vormen van Christelijk en niet-christelijk monastiek leven uit Azië elkaar ontmoeten, hebben de Heilige Stoel ertoe aangezet de monastieke Ordes te vragen een leidende rol te spelen in de interreligieuze dialoog. De aanwezigheid van trappistenkloosters in verscheidene landen van de Derde Wereld enerzijds, en de sterke coördinatie van autonome kloosters in de schoot van de Generale Kapittels , hebben bewerkt dat verscheidene trappistenkloosters sedert vele jaren een zeer actieve rol hebben gespeeld in de interculturele en interreligieuze dialoog. In een tijd waarin zoveel krachten er toe bijdragen de spanningen tussen volkeren en culturen te creëren of te verscherpen, wordt de verantwoordelijkheid van deze dialoog tegenover de mensheid steeds groter.
Een van de monniken die aanwezig was op de grote monastieke congressen, georganiseerd door het AIM in Azië, was Pater Francis Mahieu-Acharya, stichter van Kurisumala in Kerala, onlangs op hoge leeftijd overleden.Hij verdient het vermeld te worden als een van de pioniers van het Christelijk monachisme in Indië. Zijn klooster van Kurisumala is zeker het beste voorbeeld van inculturatie vanhet Christelijk monachisme in Indië. Het verenigt in zich alle rijkdommen van de grote Syrische traditie, voor eeuwen in Kerala geïncultureerd, en vele elementen van de zuiver hindoeïstische monastieke traditie.Deze inculturatie van liturgische en monastieke tradities heeft zich uitgebreid tot een belangrijk engagement in de ontwikkeling van de streek. De lokale bevolkingen werden geïnitieerd in het streven naar autonomie en in de onderlinge hulpverlening aan de hand van coöperatieven, zuiver in de lijn van de ideeën van Gandhi. Ongeveer 5000 mensen waren aanwezig bij de begrafenis vanP. Francis en meer dan 20000 (voor het merendeel niet-christenen ) defileerden langs zijn graf gedurende de veertig dagen na de begrafenis. Dit toont aan hoezeer hij ingeworteld was in de lokale cultuur, terwijl hij er al de rijkdom van het Christelijk monachismeheeft binnengebracht.
Ik heb hoger gesproken over Dom Anselme Le Bail, illustere abt van Scourmont, en ik heb zojuist P. Francis Acharya vermeld die eveneens monnik van Scourmont was voor hij naar Indië vertrok. Als u me toestaat een beetje chauvinistisch te doen dan zal ik nu enkele woorden zeggen over de betrokkenheid van Scourmont in de ontwikkeling van de streek. Ikzelf heb in deze zaak geen enkele verdienste want zij bestond reeds voor mijn aankomst in Scourmont. Zij zou echter wel eens kunnen dienen als model voor verschillende van onze gemeenschappen die in analoge omstandigheden leven. Veel van onze Europese kloosters hebben een zeer zware materiële infrastructuur, die samengaat met een tijd waarin de gemeenschappen talrijker waren. En het is niet altijd gemakkelijk uit te vinden hoe zich van die structuren te ontdoen om er lichtere voor in de plaats te stellen.
Scourmont werd gesticht in 1852. Zoals dat voor vele kloosters het geval was wijdde de gemeenschap zich met al haar energie aan het ontginnen van arme en onvruchtbare grond om aan de kost te komen. Toen kwam de grote spirituele en wetenschappelijke ontwikkeling onder Dom Anselm Le Bail tussen de twee wereldoorlogen. Na de tweede wereldoorlog was Scourmont zeer arm, zoals heel de streek rondom. De gemeenschap stampte toen enkele ondernemingen uit de grond die een groot succes werdenen veel werk verleenden aan de streek.De monniken moedigden leken aan om zich te lanceren in dergelijke initiatieven. Zij hielpen hen om diverse coöperatieven op te richten. Zij namen deel aan de ontwikkeling van diverse diensten van gezondheidszorg, ateliers voor gehandicapte kinderen, scholen enz. toen niemand tegemoet kwam aan deze noden. Naarmate diverse ondernemingen autonoom konden worden en de aanwezigheid van monniken in de schoot van de bestuursraden niet meer noodzakelijk was hebben de monniken zich teruggetrokken. De diverse industrieën die zij opgericht hadden waren een soort economisch keizerrijkje geworden. Zij hebben er zich van ontdaan, nietze te verkopen aan grote multinationalen, maar door er even zovele onafhankelijke maatschappijen van te maken , volledig onafhankelijk van de abdij. Zij hebben toen een Stichting gecreëerd, die niet alleen het beheer van die ondernemingen coördineert in de geest zoals de abdij ze beheerde toen deze nog eigenaar was. Zij reïnvesteert de inkomsten ook in de algemene ontwikkeling (cultureel, sociaal, economisch) van de streek, en zij draagt ook bij tot een andere stichting die ‘Solidarité cistercienne’ wordt genoemd en die tegemoet komt aan de noden van armen, van de Kerk in de streek en in de Derde Wereld. Ik denk dat Scourmont op die manier een goed evenwicht heeft gevonden : de gemeenschap heeft zich teruggetrokken uit het economisch beheer van ondernemingen en behoudt tevens een reële invloed in de schoot van de bestuursraad van een Stichting die tot doel heeft de streek globaal tot ontwikkeling te brengen en hulp te bieden aan de meest behoeftigen zowel in België als in de Derde Wereld.
De Kerk en de Maatschappij van vandaag worden echter voor andere uitdagingen gesteld die van een heel andere orde zijn dan die welke ik zojuist vermeld heb.Een van die uitdagingen is de noodzakelijke verandering van mentaliteit en gewoonten, door de vrouw haar rechtvaardige plaats te verzekerenzowel in de hele maatschappij als in de Kerk. Daar er in onze Orde zowel kloosters van monialen als van monniken zijn, werden ook wij, zoals de andere monastieke Ordes en gemengde religieuze Congregaties, ertoe genoopt op die uitdaging in te gaan. Ziehier onze ervaring.
De monialen gaan in onze Orde, zoals in al de andere takken van de Cisterciënzerfamilie, een steeds grotere rol spelen. Ik weet dat die evolutie op parallelleen verschillende wijze beleefd werd in de verschillende Ordes. Ik ga u dus gewoon vertellen hoe wij die beleefd hebben. Onze Orde kent geen Congregaties. Men zou kunnen zeggen dat zij in zekere zin één grote congregatio monastica is. Dat zou gemakkelijk kunnen aanzetten te denken dat wij “gecentraliseerd” zijn – een opmerking die wij dikwijls moeten horen van onze benedictijnse vrienden die zeggen “jullie zijn sterkgecentraliseerd”. In werkelijkheid hebben wij er altijd angstvallig over gewaakt de autonomie van de kloosters in de schoot van de Orde te handhaven. Het is waar dat ons Generaal Kapittel veel meer macht en verantwoordelijkheid heeft dan het Generaal Kapittel van de Ordo cisterciensis bijvoorbeeld, of dan het Congresso van de Benedictijnen; ik denk echter dat het er minder bezit dan de Generaal Kapittels van zowel Benedictinessen als Cisterciënzerinnen. Het is alleszins zeker dathet feit een enige Congregatio monastica te zijn bestaande uit iets minder dan 2000 monialen en iets minder dan 3000 monniken verdeeld over 171 kloosters over heel de wereld, het heeft mogelijk gemaakt,sedert Vaticanum II aan zeer rijke gemeenschappelijke reflexie te doen aangaande de situaties waarmee de Orde overal ter overal ter wereld wordt geconfronteerd. We hebben langzaam aan onze Constituties gewerkt gedurende 25 jaar alvorens ze ter goedkeuring aan de Heilige Stoel aan te bieden. En in die reflexie hebben de monialen een overwegende rol gespeeld.
In het verleden waren de monialen in alles en overal onderworpen aan de beslissingen van het Generaal Kapittel dat geheel uit mannen bestond. Eigenlijk was dat zo sedert het begin van de Orde, die slechts met ware terughoudendheid monialenkloosters had toegelaten. Men oordeelde dat de monialen in het Generaal Kapittelvertegenwoordigd waren door hun Pater Immediatus, die de visitatiekaart voorlas die hij in de gemeenschap had achtergelaten. Reeds in de jaren 1955, nog voor het Concilie, is deze situatie abnormaal gebleken en is men overgegaan tot vergaderingen van abdissen, de eerste in 1958, om na te denken over de aspecten van het cisterciënzerleven die eigen zijn aan monialenkloosters. Na het Concilie werden deze vergaderingen vanaf een bepaald moment beschouwd als ware Generale Kapittels van de vrouwelijke tak.
Toen we de langzame herziening van onze wetgeving, van het ene Generale Kapittel naar het andere, hebben aangevat, met het oog op nieuwe Constituties, werden alle kloosters en alle regio’svan de Orde opgeroepen om deel te nemen aan die reflexie, een immens bewustwordingsproces van degehele Orde. Zo kan men zeggen dat onze Constituties echt uitdrukking zijn van wat op het moment dat zij werden gestemd, in 1987, het geheel van de monniken en monialen van onze Orde beschouwden als de zin van hun roeping en de wijze waarop zij beleefd wordt vandaag. In die reflexie hebben de monialen een voorname rol gespeeld.
Een aspect van die nieuwe wetgeving was de verhouding tussen de vrouwelijke en de mannelijke tak van de Orde. De idee werd geopperd twee juridisch gescheiden Ordes te hebben, een van monialen, een andere van monniken, die juridisch volledig onafhankelijk zouden zijn, maar die in volledige communio zouden samenwerken en zo de complementariteit van de beide seksen verwezenlijken, terwijl elk vrij verder zou kunne evolueren. Die idee werd nochtans nooit populair. Velen hadden graag een enige Orde gehad, met slechts één Generaal Kapittel, één Generale Overste (een abt of een abdis). Maar hier stootten we op canonieke problemen van kerkelijk recht. Uiteindelijk zijn we tot de volgende oplossing gekomen : een enige Orde, bestaande uit monialen- en monnikenkloosters,met twee onderscheiden en onderling afhankelijke Generale Kapittels die gelijktijdig kunnen plaats vinden. Concreet genomen werden sedertdien al onze Kapittels Algemene Gemengde Vergaderingen genoemd die in werkelijkheid als gemengde Kapittels fungeren. Nu blijkt wat toen niet mogelijk leek, nu mogelijk geworden is. Zodanig zullen we in het volgend Generaal Kapittel de mogelijkheid bestuderen van één enkel gemengd Generaal Kapittel en van dezelfde Constituties.Vandaag hebben we Constituties voor monniken en Constituties voor monialen, die in feite identiek zijn, behalve voor heel kleine punten zoals het slot, bijvoorbeeld, om redenen die vreemd zijn aan onze keuze.Het lijkt me dat in heel die evolutie het gemeenschappelijk werk van monialen en monniken een belangrijke bijdrage heeft geleverd tot een gezond feminisme.
Om te eindigen zou ik graag nog enkele woorden zeggen over de ervaring van enkele kloosters in bijzonder. Ik vermeld op de eerste plaats enkele Afrikaanse kloosters, gesticht in de koloniale tijd, dus voor de onafhankelijkheid, op Europees model, met een zware economische infrastructuur. Die infrastructuur, aangepast aan een Europese denk- en handelswijze, is veel minder aangepast aan de Afrikaanse ziel en geest, die andere eisen stellen. Daarenboven heeft de dikwijls belangrijke hulp aan de omwonende bevolkingen, door oprichting van dispensaria en scholen bijvoorbeeld, vaak die bevolking afhankelijk gemaakt. De overgang naar een ander type van relatie is dikwijls niet gemakkelijk, zelfs als de oorlog de gemeenschap van bijna al haar mogelijkheden beroofd heeft omnog hulp te bieden als voordien. In andere landen, zoals bijvoorbeeld Angola, hebben lange jaren van oorlog de gemeenschappen ertoe gebracht van dag tot dag te leven, in volledige communio met de bevolkingen in dezelfde armoede en gevaar. In dat geval was het simpele feit van te blijven de belangrijkste vorm van solidariteit en verantwoordelijkheid tegenover de lokale bevolking. Ik kan hier het geval citeren van ons klooster Maria Zvijezda in Bosnië (vroeger Mariastern genoemd), dat door opeenvolgende oorlogen werd vernietigd, om nog niet te spreken van de lange periode onder communistisch regime. Voorwaarden om een normaal monastiek leven zijn daar praktisch onbestaande. En nochtans is daar ook : weggaan zou onverantwoord zijn tegenover de plaatselijkebevolking en de Kerk. Bijgevolg is ook daar : blijven is een daad van verantwoordelijkheid tegenover de maatschappij en de Kerk.
Tenslotte zou is een gemeenschap van onze Orde willen aanhalen die, naar mijn mening, het mooiste voorbeeld is van een scherpe en tegelijk serene verantwoordelijkheidszin. U hebt het geraden dat ik het wil hebben over de gemeenschap van Tibhirine . Er werd reeds zoveel geschreven over die monniken dat ik niet lang hoef uit te wijden. Sta me toe eenvoudig in enkele woorden te zeggen hoe zij, naar mijn mening, hun verantwoordelijkheid hebben uitgeoefend ten aanzien van maatschappij en Kerk.
De gemeenschap van Onze Lieve Vrouw van de Atlas werd gesticht als een eenvoudig toevluchtsoord dat bestond uit enkele monniken van het klooster O.L.V. van Délivrance in Slovenië, voor het geval dit laatste zou opgeheven worden. Dat nederig debuut heeft ongetwijfeld bijgedragen tot communio met de lokale bevolking. De stichting werd bijna onmiddellijk aanvaard door de Franse gemeenschap van Aiguebelle, maar die goede relaties met de lokale bevolking werden zodanig gehandhaafd, dat op het ogenblik van de onafhankelijkheid van Algerije, de gemeenschap vredig kon voortbestaan, ook al bestond hij uit Fransen. De monniken hebben zich toen van bijna al hun gronden ontlast, om ze te verdelen onder de bevolking en zij vormdenvervolgens een coöperatieve met hun buren om de grond die hen nog restte te beheren. Naast die vriendschap met de lokale bevolking, gebaseerd op wederzijds respect en solidariteit in het werk,hebben zij zich altijd beschouwd als een biddende gemeenschap in het hart van een eenvoudige en religieuze bevolking, met respect voor godgewijde personen. Tegelijk ontwikkelden zij ook een interreligieuze dialoog met een groep mee gecultiveerde moslims, die geïnteresseerd waren in een gemeenschappelijke reflexie evenals in gemeenschappelijk gebed.Toen de toestand in Algerije uit de hand liep na de verkiezingen van 1991 en bij de stopzetting van het electoraal proces, toen de religieuze moordaanslagen vermeerderden, kregen zij van alle kanten de raad weg te gaan. Alhoewel niemand onder hen het martelaarschap wenste opteerden zij ervoor te blijven omdat dit hun de enige ‘verantwoordelijke’ houding toescheen, rekening houdend met hun gelofte van stabiliteit en vooral met al de banden die zij in de loop der jaren, met de lokale bevolking gesmeed hadden als met de kleine Kerk van Algerije.
Dit voorbeeld, een grensgeval, is voor ons Trappisten, een uitnodiging om tegenover onze medemens, onze broeder, al onze verantwoordelijkheden op te nemen, die over het algemeen minder zware eisen stellen.
Armand VEILLEUX